Vissen verplaatsen zich voortdurend in een waterloop op zoek naar voedsel, paai- en broedplaatsen, overwinteringsgebieden of nieuwe leefgebieden. Stuwen zijn een grote hindernis voor deze vissen. Ze vormen een fysiek obstakel en zorgen voor een te hoge stroomsnelheid van het water. Daarom is dit een knelpunt voor de vismigratie.
Vissen kunnen er namelijk niet zomaar voorbijzwemmen. Waar mogelijk bouwen we dan ook vispassages om de verplaatsing van de vissen makkelijker te maken. Deze passages zorgen ervoor dat vissen trapsgewijs om een stuw of sluis heen kunnen zwemmen.
Er zijn verschillende soorten vispassages. Sommige bestaan uit een eenvoudige buis, sommige zijn heuse trappen. De vispassage is telkens aangepast aan de soorten vissen die in de waterweg voorkomen.
Hoe vindt een vis zijn weg naar de vispassage?
Een vis merkt nauwelijks dat hij door een vispassage zwemt. Vissen zwemmen intuïtief tegen de stroom in. Daarom lokken we de vissen met een nagebootste stroming de vispassage in, een zogenaamde lokstroom. Door te zorgen dat de stroming vanuit de vispassage sterker is dan de stroming die van de stuw komt, sturen we de vis de goede kant op. De lokstroom mag niet te sterk zijn, want dan kunnen kleinere vissen er niet tegenin zwemmen.

