Grotere schepen moeten een vlotte en veilige toegang krijgen tot het waterwegennetwerk. Deze schepen zijn tot wel 190 meter lang en 11,4 meter breed. We passen onze waterwegen aan hun noden aan, maar vaak moeten we werken met een beperktere ruimte. Om ervoor te zorgen dat ze elkaar toch kunnen kruisen, leggen we passeerstroken aan.
Een passeerstrook is een lokale verbreding van de waterweg. Het is een tijdelijke aanmeerplaats van ongeveer 570 meter lang, waarnaar grote schepen en duwkonvooien kunnen uitwijken om een tegenligger te laten passeren. De passeerstrook zelf is niet te krap bemeten, zodat het schip vlot kan uitwijken en geen moeilijke manoeuvres hoeft uit te voeren. Door de lengte van de passeerstrook is het ook mogelijk dat het schip nog een stukje kan doorvaren en niet hoeft te stoppen. Wanneer de tegenligger voorbijgevaren is, kan het schip in de passeerstrook zijn reis verderzetten.
