De gekanaliseerde Leie is nu overal 3,5 meter diep. Om grotere schepen vlot te laten varen, moet de Leie overal 4,5 meter diep zijn. Dat doen we door de bodem af te graven.
Daarnaast moet de waterweg ook breder worden. Hoeveel de breedte precies bedraagt, hangt af van lokale factoren en tal van andere elementen. Dat doen we door de oevers af te graven, ook onder de waterspiegel, en door bochten flauwer (en dus rechter) te maken.
Om die extra diepte en breedte te creëren zijn baggerwerken noodzakelijk.
Hoe verdiepen en verbreden we de waterweg?
Als je een dwarsdoorsnede van bijvoorbeeld de Leie bekijkt, zie je dat de oevers en bodem de vorm van een trapezium hebben. Bovenaan is de waterweg breed en naar onder toe wordt hij smaller.
Wanneer we de bodem van de Leie verdiepen naar 4,5 meter, nemen we ook die smalle onderkant van de oevers mee. Om de waterweg te verbreden, worden de oevers verder afgegraven. Om ervoor te zorgen dat de oevers overeind blijven, verstevigen we ze met kaaimuren of verticale oeververdedigingen.
Hoe verruimen we bochten?
Moderne schepen zijn langer en dus minder wendbaar. Een scherpe bocht nemen is voor hen niet zo evident. Daarom maken we de bochten breder of flauwer, zodat deze schepen vlotter kunnen doorvaren.
De bocht verbreden doen we door de oevers in die bocht aan te passen. De schuin aflopende oevers worden vervangen door nieuwe, verticale oeververdedigingen of kaaimuren. Eens de nieuwe, rechte oevers klaar zijn, wordt de overtollige grond gebaggerd. Zo krijgt een schip onder de waterspiegel meer plaats om de bocht te nemen.
Wanneer het niet mogelijk is om een bocht te verbreden, moeten we ze flauwer maken. In dat geval gaan de aanpassingen verder dan verticale oeververdedigingen aanbrengen. De bocht wordt dan weggewerkt en rechtgetrokken. Er wordt dus een grotere hoeveelheid grond weggenomen om plaats te maken voor een passerend schip.